Liturgie van alle tijden

Onze kerkelijke gemeenschap staat niet op zichzelf. Het is een gemeenschap die al sinds eeuwen aanwezig is op eredienstNoord-Beveland, maar nooit los heeft gestaan van de grotere kerk van Christus. In onze diensten wordt dat zichtbaar in de gedeelde bijbelboeken en geloofsbelijdenis; het wordt tastbaar in doop en het breken van het brood; onze liederen, kortom het wordt zichtbaar in onze liturgie. Het geheel is van generatie op generatie doorgegeven, waarbij elke generatie iets heeft kunnen bijstellen of toevoegen.  Zo staan we in een lange geschiedenis van de dienst aan God en aan elkaar.

Uniek

Wat onze kerkgemeenschap zo bijzonder maakt is dat wij twee liturgische tradities naast elkaar hebben staan. Twee tradities, twee erfenissen van eerdere generaties geloofsgenoten. In Kortgene en Kats is ruimte voor de oecumenisch protestantse liturgie en in Wissenkerke geven de gereformeerde liturgie door, verrijkt met elementen van de wereldkerk.

Hieronder vind u een overzicht met toelichting op beide liturgische talen
.

Protestants oecumenisch

Kortgene

 

 

 

 

Voorbereiding

Intredelied
De intrede in de dienst wordt gemarkeerd door een lied. Zin­gend gaat de gemeente op naar het huis van de Heer. Deze ‘opgaande’ gemeente herkent zichzelf in de psalmen waar­mee Israël voor het aangezicht van de Heer treedt. Psalmen ‘van de opgang’ kunnen zijn: psalm 15, 24, 43, 84, 100 en 121-134. Naast deze intredeliederen, waarin het accent op het opgaan ligt, bestaat het gebruik de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar te karakteriseren door een specifieke psalm (met bijbehorende antifoon), die voor die betreffende dag als intredelied wordt aangegeven.

Om als gemeente een accent leggen op het zingend opgaan, staat de gemeente tijdens dit lied.

Groet
De pre­dikant begroet de gemeente met de apostolische groet.
Genade zij u en vrede van God onze Vader
en van de Heer Jezus Christus.                   Bijv. Rom.1:7; 1 Kor.1:3

En zoals in het dagelijks leven een groet wordt gewisseld, spreekt het vanzelf dat ook in de eredienst de groet niet van één kant komt. De gemeente beantwoordt deze dan ook met een eenvoudige acclamatie: Amen.

Bemoediging
 Bij het begin van de dienst klinkt de bemoediging uit Psalm 124:

Onze hulp is de naam van de HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Dit psalmfragment kan worden uitgebreid met Psalm 146:6 en 138:8:

die trouw is tot in eeuwigheid
en het werk van zijn handen niet los laat.

Gebed van toenadering
Het Onze hulp… (vakterm: adjutorium) maakte eerste deel uit van de voorbereidende gebeden van de priester, die hij uitsprak voor de mis, later kwamen de woorden in de dienst zelf terecht. De één noemt deze woorden ‘bemoediging’, de ander noemt ze ‘votum’. Deze twee benamingen geven twee verschillende blikrichtingen aan die horen bij deze woorden. Wanneer je zegt ‘bemoediging’, dan richt je je blik met deze woorden vooral op de gemeente: de gemeente mag zich bemoedigd weten dat we niet zomaar samenkomen als een losse verzameling mensen, maar dat we samen komen in Gods Naam. Hij heeft ons samengeroepen in Zijn huis.
Het woord ‘votum’ betekent belofte of toewijding. Wanneer je het zo noemt, dan werkt het Onze hulp… als een formule die uitgesproken wordt met de blik richting God. Er wordt beloofd aan de Eeuwige zelf dat deze tijd heilige tijd zal zijn, toegewijd aan Hem en niet voor onze eigen eer en glorie. Deze dubbele blikrichting zit in die woorden Onze hulp… Hoe je ze hoort en beleeft, staat niet los van hoe je daar op dat moment zelf in de kerk zit: zoek je bemoediging, voor elkaar en voor jezelf of wil je in de drukte van alledag nu werkelijk tijd en ruimte vrij maken voor de Ene? Beide belevingen zitten in de woorden verscholen.

Kyrië en Gloria
In vrijwel alle kerken van Oost en West wordt het intredelied gevolgd door een aantal andere gezongen gebeden. Deze dra­gen het karakter van een huldiging van de drie-ene God. Het smekend roepen van het Kyrie en de lofprijzing van het Glo­ria staan in dezelfde spanning die wij in zoveel psalmen aan­treffen, bijvoorbeeld Psalm 22 en 77 en, nog sprekender, in Psalm 66:17: ‘Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem ge­roepen, of er was een lofzang onder mijn tong’. In het evan­gelie is het de blinde langs de weg die Jezus, wanneer Hij opgaat naar Jeruzalem, huldigt als Heer door Hem om ont­ferming te smeken (Mar. 10:47-48 en parallelle teksten).

De oudste vorm van het Kyrie-roepen is die van het litanie­gebed: een reeks korte aanroepingen waarin Christus wordt gehuldigd als degene die zich ontfermt over de schepping die ‘in barensnood’ verkeert (Rom. 8:22). In de Kyrie-litanie treedt de gemeente van Christus plaatsbekledend in voor heel de wereld temidden waarvan zij geroepen is zijn lichaam te zijn. Naar hun aard zullen de intenties op deze plaats aan het begin van de dienst kort en bondig zijn: een noodkreet. De intenties zijn van een al­gemeen karakter. Dat wil zeggen: universeel, zonder aanduiding van namen of plaatsen zoals in de voorbede. Tegelijk zijn ze ook persoonlijk. Afhankelijk van de tijd van het kerkelijk jaar en de aard van de situatie verschillen de bewoordingen en de muzikale uitingsvorm. Ook de verbeelding, bijvoorbeeld met be­hulp van beweging en dans, kan in Kyrie en Gloria een belangrijke rol spelen. 

Met het Kyrie-roepen is de lofzang ‘Gloria’ verbonden ge­raakt. Het is oorspronkelijk een ochtendhymne die ontwik­keld is uit Lucas 2:14. Op de aanhef volgt een brede lofprij­zing van de Vader en de Zoon. Het tweede deel is een sme­king gericht tot de Zoon: ‘O Heer, Lam van God, ontferm U over ons’. Zo wordt deze hymne als een grote lofzang ervaren die, opkomend uit de roep om ontferming, ook zelf weer deze roep in zich opneemt. De hymne wordt besloten met een lofprijzing, waarin ook de Geest betrokken wordt. In de voor­bereidingstijden (advent en veertigdagentijd), die meer het karakter van boete en inkeer dragen, laat men het Gloria achterwege, om de lofzang daarna met de feesten van Kerst­mis en Pasen met des te meer kracht te kunnen inzetten. Maar ook in die voorbereidingstijden valt de lofzang niet weg: ononderbroken blijft de doxologie van het Onze Vader en het Sanctus in de avondmaalsviering klinken. Hoogstens is de spanningsboog tussen roepen en lofzingen dan wat langer. Op de weekdagen zonder feestelijk karakter blijft het Gloria achterwege.

 

 

Schrift

Gebed van de zondag
Het fundamentele karakter van dit gebed blijkt op tweeërlei manier: het wordt voorafgegaan door een gebedsgroet over en weer van predikant en gemeente, en het heeft een zogehe­ten ‘gedenkende’ structuur.

groet
 v.   De Heer zij met u.
 a.   En met uw geest.

of:
v.    De Heer zal bij u zijn.
a.    De Heer zal u bewaren.

De oorsprong van deze groet ligt in de gebruikelijke oudtes­tamentische begroetingsvormen (Ruth 2:4; Luc. 1:28). In de eredienst heeft de groet vooral de functie gekregen van een oproep om aandacht, wanneer voorganger en gemeente bid­dend overgaan tot de ‘kernmomenten’ van de dienst. Dat zijn in ieder geval de verkondiging van de Schriften, de inzet van de viering van de Maaltijd en de bediening van de Doop.

Dat de groet verbonden is met het gebed, blijkt uit de oproep die direct op de groet volgt:
v.    Laat ons bidden.
Op deze oproep volgt een gebedsstilte waarin de gemeente voor God treedt.

Het gebed van de dag is geen zelfstandig gebed, maar het besluit de (stille) gebeden van de gemeente en vat die samen. Zo functioneert dit gebed als afsluiting van de gebeden van toenadering, het intredelied en de huldigingsroep en lofprij­zing. Het benadrukt de innerlijke eenheid van deze gebeds­momenten. Tegelijk leidt het gebed van de dag toe naar de lezingen van deze dag. 

Lezingen
Het lezen van de Schrift is naderen tot “de onuitputtelijke bron die God zelf aan de dorstige mensen aanreikt” (Origines, derde eeuw). De Schrift is “een brief van God aan zijn schepselen” die “het hart van God laat ontdekken in Gods Woord” (Gregorius de Grote, zesde eeuw).

Elke zondag worden de Schriften geopend. In een cyclus van drie jaar wordt de gehele bijbel doorkruist met lezingen uit de Wet, Profeten en Geschriften en de Evangeliën en Brieven. De lezingen vullen elkaar aan of scherpen en elkaar en zijn altijd gekozen bij de tijd van het jaar. Zo ademen we mee met het ritme van de wereldkerk. Over heel de wereld klinken deze woorden, worden gelovigen gericht op Zijn rijk.

Iedere lezing kan besloten worden met een acclamatie.  Bijvoorbeeld: ‘Zo spreekt de Heer’, waarop de gemeente antwoordt: ‘Wij danken God’.

De psalmen en bijbelse kantieken zijn naar hun aard de aan­gewezen liederen om de lezingen te verbinden. In de twee eerste leesroosters bestaat er een duidelijke innerlij­ke samenhang tussen psalm en eerste lezing. De ant­woordpsalm maakt dan ook structureel deel uit van de dienst van de Schrift. Tezamen met de lezingen vormen deze liederen de ‘bediening van het Woord’ door de ge­meente zelf. Liederen die een bepaalde thematiek of een bijbelgedeelte meer uitwerken of ‘na-vertellen’ passen beter op een later moment in de dienst, bijvoorbeeld na de prediking of de gebeden.

In de lutherse en katholieke traditie is het halleluja (‑vers of ‑lied) een vast onderdeel van de opgang naar het evangelie waarin, naar het geloof van de kerk, Christus zelf tot ons spreekt.
In de lutherse traditie is de acclamatie bij de afsluiting van het evangelie:
v.   Lof zij U, o Here.

of:
v.   Heer, Gij hebt woorden van eeuwig leven.
a.   Wij danken U.

Verkondiging
De preek is eigenlijk de uitleg van de schriftlezing die we gelezen hebben door de dominee.
Dus wat de schrijver bedoelde met het schriftgedeelte toen hij het opschreef. Bij de uitleg van het bijbelgedeelte maakt hij het Evangelie bekend: de blijde boodschap van de dood en de opstanding van Jezus Christus. Door de preek, door de voorganger heen, spreekt God tot ons en dat noemen we de verkondiging. De dominee mag dan namens God de gemeente vertroosten, terechtwijzen en bemoedigen.

Preeklied
In de kerk van alle eeuwen wordt hier de geloofsbelijdenis gezongen. De geloofsbelijdenis is antwoord op de verkondiging van de Schrift. Het credo (‘Wij geloven’) drukt daarbij niet uit wat geloofd behoort te worden, maar op wie de gemeente haar vertrouwen stelt. De geloofsbelijdenis behoort in haar geheel in de mond van de gemeente. Zingen heeft daarom de voor­keur. Dan wordt zij zelf tot een lofzang, een acclamatie op de verkondiging van de Schriften. Deze lofzang kan ook met een ander lied tot uitdrukking worden gebracht. Vaak wordt in deze lofzang een aspect van Gods liefde voor mensen bezongen dat in de verkondiging aan de orde kwam. 

Gaven en Gebeden

Mededelingen
De ouderling van dienst deelt mee wat er leeft in de gemeente: de komende diensten; kerkelijke activiteiten en lief en leed binnen de gemeente. Zaken waar voorbede voor gedaan kan worden. Tot slot kondigt de ouderling inzameling van de gaven aan.

Inzameling van de gaven en Gebed over de gaven
In de eerste christengemeenten werden levensmiddelen en andere gaven naar de plaats van samenkomst gebracht, waar de maaltijd tegelijk ook de vanzelfsprekende concreti­sering was van de diaconale zorg. Voor de viering zonderde  men uit deze gaven brood en wijn af. Tegenwoordig zamelen wij geld in, dat bij de viering van de Maaltijd van de Heer samen met brood en wijn als offergaven naar de Tafel wordt gebracht. Dit offer van de gemeente (Rom. 12:1) houdt ten diepste verband met het offer van Chris­tus, dat wij in de Maaltijd gedenken. Zo dragen de gaven (en de bijbehorende gebeden) bij aan de toebereiding van de Tafel.

Dankgebed
In de gereformeerde traditie en ook in diensten waar de Tafel van de Heer niet wordt aangericht, beginnen de gebeden met een dankzegging.

Voorbeden
De voorbede van de gemeente vormt het scharnier tussen de dienst van de Schrift en de Maaltijd van de Heer. Reeds de apostel Paulus roept de gemeente op om te bidden voor alle mensen, voor koningen en alle hoog­geplaatsten, opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid. (1 Tim. 2:1-2). De voorbed­e, het ‘gebed voor alle nood van de christenheid’ (gereformeerde traditie) of het ‘algemene kerkgebed’ (lutherse traditie) betreft, evenals de diaconale gaven, het leven van de gemeente en de dienst van de kerk en haar leden in de wereld. De voorbede oriënteert zich aan het gebed des Heren: Christus bidt voor heel zijn kerk. Ook kan het gebed des Heren de opbouw van de ge­bedsin­tenties in de voorbede richting geven. In de voorbede zijn apostolaat, diaconaat, pastoraat en eredienst nauw met elkaar verbonden.

Afsluiting van de voorbede

Als de Maaltijd van de Heer niet wordt gevierd, wordt de voorbede afgesloten met het gebed des Heren. Zoals gezegd, is dat de oriëntatie van elk gebed. Meer in het bijzonder is het gebed des Heren het gebed waarmee de gemeenschap van brood en wijn inzet. Het verwijst dus ook in diensten waarin de Tafel niet is aangericht, naar de viering van de Maaltijd van de Heer.

Als de Maaltijd wordt gevierd, sluit de voorganger de gebe­den af na het stil gebed.

Maaltijd van de Heer

Nodiging
Naar reformatorisch gebruik wordt de gemeente genodigd te delen in de Maaltijd van de Heer. Genodigd zijn allen die gedoopt zijn en die in hun kerkgemeenschap mogen deelne­men aan de viering van de Maaltijd van de Heer. In de nodiging zijn persoonlijke en gezamenlijke voorbereiding begrepen.

Vredegroet
Al sinds de alleroudste tradities is er het gebruik elkaar met vrede te begroeten aan het begin van de tafel­dienst, vlak voor het inzamelen en aandragen van de gaven. Het ‘Vrede zij met u’ herinnert aan de vredegroet die Jezus uitspreekt na zijn opstanding (Joh. 20:19,21). Al hebben wij Hem verlaten en verloochend, Hij biedt zijn vrede aan en sticht gemeenschap tussen God en ons.

In latere tijden is de vredegroet verplaatst en direct verbon­den met het breken en delen van brood en wijn. Hij volgt dan op het gebed des Heren, waarin wij bidden dat wij el­kaar vergeven. De vredegroet op deze plaats is tegelijk nauw verbonden met het ‘Lam Gods’, het gezang waarin wordt aangeduid dat het gebroken lichaam van Christus en zijn vergoten bloed ons de vrede aanbrengen.

Indien echter de vredegroet wordt verbonden met de nodi­ging, voorafgaand aan de inzameling van de gaven, kunnen het tafelgebed en de gemeenschap van brood en wijn beter als één geheel van bidden en handelen ervaren worden. Hoe men ook kiest, in de vredegroet deelt men met elkaar de vrede van Christus, die alle verstand te boven gaat. In die verbondenheid wordt men genodigd en gaat men op naar de Tafel van de Heer (Mat. 5:23-24).

Tafelgebed

Het tafelgebed zet in met een beurtspraak die de toon van de lof­zegging aangeeft:

v.    De Heer zij met u. of:  Vrede zij met u.
a.    En met uw geest.
v.    Verheft uw harten.
a.    Wij zijn met ons hart bij de Heer.
v.    Brengen wij dank aan de Heer, onze God.
a.    Hij is onze dankbaarheid waardig.

Deze beurtspraak begint met de wederzijdse groet en wordt gevolgd door de aansporing: sursum corda, ‘omhoog de har­ten’, met de oproep om de Heer te danken. In de beurt­spraak tussen voorganger en gemeente wordt hun saamho­righeid geaccentueerd, nu de gemeente uit naam van heel de schepping de Naam van de Allerhoogste gaat zegenen. In de dankzegging aan de Vader gedenkt, verkondigt, proclameert, viert zij zijn grote daden in schepping en bevrijding. Lofprij­zend somt zij op wat Hij de eeuwen door heeft gedaan ten bate van zijn mensenvolk. Wat van zijnentwege in Israël en in Jezus Christus eens en voor altijd is geschied – heil voor alle mensen – is blijvend actueel. De lofzegging mondt uit in de acclamatie Sanctus en Benedictus. Het Sanctus is reeds bekend in de synagogale liturgie. De tekst is ontleend aan Jesaja 6:3. Het Hosanna uit Psalm 118:25 wordt in Matteüs 21:9 verbonden met het intochts­verhaal van Palmzondag. De lofzang voor Gods troon van de gemeente in de hemelen en op de aarde wordt verbonden met een aanroep van Hem die op een ezel tot zijn volk komt en zijn leven offert.
Het vervolg van het tafelgebed concentreert zich op de ge­dachtenis van Christus: zijn weg en zijn werk, zijn lijden, dood en opstanding. Deze gedachtenis leidt toe naar de Instellingswoorden. Deze staan in het hart van het tafelgebed. Biddend gedenken wij dat ons nemen, danken, breken en delen aan ons zijn opge­dragen door de Heer zelf, op de avond voor zijn lijden, en dat wij alles doen tot zijn gedachtenis. Zo worden brood en be­ker aangewezen als de tekenen van zijn offer, waarin Hij, die aan tafel onze Gastheer wil zijn, zichzelf geeft aan de zijnen die Hem gedenken. Tijdens de inzettingswoorden neemt de voorganger achtereenvolgens brood en beker in de handen en heft deze een weinig op.

tekstvoorbeeld 

Hij heeft in de nacht van de overlevering het brood genomen, daar de dankzegging over uitgesproken, het gebroken en aan zijn discipelen gegeven, en gezegd:

Neemt en eet,
dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt,
doet dit tot mijn gedachtenis.

Zo heeft Hij ook de beker genomen, daar de dankzegging over uitgesproken, hem rondgegeven en gezegd:

Drinkt allen daaruit,
deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed
dat voor u en voor velen vergoten wordt
tot vergeving van zonden.
Doet dit zo dikwijls gij die drinkt,
tot mijn gedachtenis.

In de gedachtenis van de inzetting wordt duidelijk dat het aanbrengen van onze gaven van brood en wijn alleen moge­lijk is als een dankoffer door, met en in Christus.
Heel de viering van de Maaltijd van de Heer is afhankelijk van het werk van de heilige Geest. Dat wordt tot uitdrukking gebracht in de aanroeping van de heilige Geest, de epiclese.

Naast de acclamaties in het tafelgebed, die het gemeen­schapskarakter daarvan onderstrepen, vraagt de gemeen­schap van de gelovigen ofwel de gemeenschap der heiligen aparte aandacht. De gemeente viert met de kerk van alle tijden en plaatsen, hemelhoog en wereldwijd. De voorbede en de inzameling van de gaven ten dienste van de mensenge­meenschap zijn reeds signalen daarvan. Ook in het tafelge­bed mag er ruimte zijn voor die verbondenheid die over alle grenzen heen reikt door allen die ons in geloof zijn voorge­gaan te gedenken en te bidden voor wie ons zijn toever­trouwd.
Het tafelgebed loopt uit op een passage over de verwachting van het Koninkrijk Gods. Deze heeft het karakter van een lofprijzing. In zekere zin is deze lofprijzing het hoogtepunt van het tafelgebed. Het toekomstperspectief geeft immers de reikwijdte van de viering van de Maaltijd van de Heer aan. Enerzijds delen wij reeds nu in de verwerkelijking van het Koninkrijk Gods, anderzijds is het een voorsmaak daarvan.

Het tafelgebed wordt altijd besloten met de acclamatie van de gemeente:
Amen.

Gemeenschap van brood en wijn
Het gebed des Heren vormt de inzet van het breken en delen van brood en wijn. Dit gebed kan gelden als kern en oriëntatie van alle tafelgebeden. Direct aansluitend aan dit gebed wordt dan ook het brood gebroken en de wijn uitgegoten.

De gemeenschap van brood en wijn kan worden ingeleid met de vredegroet indien deze nog niet is gewisseld bij de nodiging tot de Maaltijd van de Heer.

Tijdens het breken van het brood en het uitgieten van de wijn wordt het Lam Gods gezongen (eventueel zolang de handeling duurt).

Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U over ons;
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U over ons;
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, geef ons de vrede!

Als het brood gebroken en de wijn uitgegoten is, klinkt nog-maals een nodiging:
Zalig zij,
die genodigd zijn
tot het bruiloftsmaal van het Lam.
Deze nodiging kan worden gevolgd door een gebed van de gemeente:
Heer, ik ben niet waard dat Gij tot mij komt,
maar spreek slechts een woord en ik zal gezond worden.

Bij het delen van brood en wijn wordt ieder persoonlijk aan-gesproken.
Wie het brood deelt, zegt:
Het lichaam van Christus, voor u gegeven.
Wie het ontvangt, zegt:
Amen.
Wie de wijn deelt, zegt:
Het bloed van Christus, voor u vergoten.
Wie het ontvangt, zegt:
Amen.

Tijdens de gemeenschap van brood en wijn kan een lied gezongen worden of worden gemusiceerd.

Gebed na de Maaltijd
Ter afsluiting van de gemeenschap van brood en wijn kan een gebed worden gebeden. Het gebed na de Maaltijd vormt een schakel tussen de Maaltijd en de uitzending.

Zending en zegen

Slotlied
Voorafgaand aan de zegen wordt in de gereformeerde traditie een slotlied gezongen. Dit kan ook na de zegen klinken.

Zending en zegen
Zending en zegen zijn nauw met elkaar verbonden. Tot be­sluit van de dienst zal de zending kort en krachtig zijn. Het nodige is immers gezegd en gedaan.

Hier kan, als dat nog niet eerder in de dienst is gebeurd, een korte bewerking van de Tien Woorden als bemoediging en zending worden gebruikt. Deze plaats vraagt om een korte samenvatting in een belijdende stijl. De gemeente heeft zo­juist Gods toekomst in woord en teken gevierd. Uitgezonden in de wereld belooft zij zich daarvoor in te zetten.

Ook zending en zegen staan in het teken van de lofzegging. Dat kan, in de lijn van de lutherse traditie, met de volgende woorden tot uitdrukking worden gebracht:
v.   Gaat heen in de vrede van de Heer.
a.   God zij lof en dank.

De zending wordt bekrachtigd met de zegen, bijvoorbeeld de aäronitische zegen of de apostolische zegen uit de brieven van Paulus. De gemeente zingt of zegt hierop: Amen.

Gereformeerd+

opstandingskerk

 

 

 

 

Voorbereiding

Welkom
De ouderling van dienst heet de gemeente welkom en kondigt het aanvangslied aan.

Aanvangslied
De aanvang van de dienst wordt gemarkeerd door een lied. Zin­gend gaat de gemeente op naar het huis van de Heer. Deze ‘opgaande’ gemeente herkent zichzelf in de psalmen waar­mee Israël voor het aangezicht van de Heer treedt. Psalmen ‘van de opgang’ kunnen zijn: psalm 15, 24, 43, 84, 100 en 121-134. Naast deze intredeliederen, waarin het accent op het opgaan ligt, bestaat het gebruik de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar te karakteriseren door een specifieke psalm (met bijbehorende antifoon), die voor die betreffende dag als intredelied wordt aangegeven.

Om een accent te leggen op het zingend opgaan, gaat het intredelied vooraf aan bemoediging, groet en gebed van toenadering. Het staande zingen van dit lied geeft nog iets weer van het zingend opgaan naar de tempel.

Stil gebed
In stilte bereiden we ons voor op de ontmoeting met God en met elkaar. De meeste mensen doen dat biddend.

Bemoediging
 Bij het begin van de dienst klinkt de bemoediging uit Psalm 124:

Onze hulp is de naam van de HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Dit psalmfragment kan worden uitgebreid met Psalm 146:6 en 138:8:

die trouw is tot in eeuwigheid
en het werk van zijn handen niet loslaat.

Met ‘bemoediging’, wordt je blik met deze woorden vooral op de gemeente gericht: de gemeente mag zich bemoedigd weten dat we niet zomaar samenkomen als een losse verzameling mensen, maar dat we samen komen in Gods Naam. Hij heeft ons samengeroepen in Zijn huis.

Groet
Deze groet volgt op de bemoediging. De tekst heeft meer een zegenend karakter. Vandaar dat vanouds sommige predikanten de rechterhand heffen. Een gebaar dat neigt naar een zegen, maar het nog niet helemaal is, want de werkelijke zegen wordt pas aan het einde gegeven. De apostolische groet is niet zozeer een groet die uitgewisseld wordt tussen voorganger en gemeente, zoals bij de gebedsgroet, maar meer een groet van Godswege, een groet van boven. God (en dus niet de voorganger) groet ons als we in Zijn huis komen met zegenende woorden: zo mogen we ons welkom voelen, gezegend met genade en vrede van de Heer zelf.

Kyrië en Gloria
In vrijwel alle kerken van Oost en West wordt het intredelied gevolgd door een aantal andere gezongen gebeden. Deze dra­gen het karakter van een huldiging van de drie-ene God. Het smekend roepen van het Kyrie en de lofprijzing van het Glo­ria staan in dezelfde spanning die wij in zoveel psalmen aan­treffen, bijvoorbeeld Psalm 22 en 77 en, nog sprekender, in Psalm 66:17: ‘Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem ge­roepen, of er was een lofzang onder mijn tong’. In het evan­gelie is het de blinde langs de weg die Jezus, wanneer Hij opgaat naar Jeruzalem, huldigt als Heer door Hem om ont­ferming te smeken (Mar. 10:47-48 en parallelle teksten).

De oudste vorm van het Kyrie-roepen is die van het litanie­gebed: een reeks korte aanroepingen waarin Christus wordt gehuldigd als degene die zich ontfermt over de schepping die ‘in barensnood’ verkeert (Rom. 8:22). In de Kyrie-litanie treedt de gemeente van Christus plaatsbekledend in voor heel de wereld temidden waarvan zij geroepen is zijn lichaam te zijn. Naar hun aard zullen de intenties op deze plaats aan het begin van de dienst kort en bondig zijn: een noodkreet. De intenties zijn van een al­gemeen karakter. Dat wil zeggen: universeel, zonder aanduiding van namen of plaatsen zoals in de voorbede. Tegelijk zijn ze ook persoonlijk. Afhankelijk van de tijd van het kerkelijk jaar en de aard van de situatie verschillen de bewoordingen en de muzikale uitingsvorm. Ook de verbeelding, bijvoorbeeld met be­hulp van beweging en dans, kan in Kyrie en Gloria een belangrijke rol spelen. 

Met het Kyrie-roepen is de lofzang ‘Gloria’ verbonden ge­raakt. Het is oorspronkelijk een ochtendhymne die ontwik­keld is uit Lucas 2:14. Op de aanhef volgt een brede lofprij­zing van de Vader en de Zoon. Het tweede deel is een sme­king gericht tot de Zoon: ‘O Heer, Lam van God, ontferm U over ons’. Zo wordt deze hymne als een grote lofzang ervaren die, opkomend uit de roep om ontferming, ook zelf weer deze roep in zich opneemt. De hymne wordt besloten met een lofprijzing, waarin ook de Geest betrokken wordt. In de voor­bereidingstijden (advent en veertigdagentijd), die meer het karakter van boete en inkeer dragen, laat men het Gloria achterwege, om de lofzang daarna met de feesten van Kerst­mis en Pasen met des te meer kracht te kunnen inzetten. Maar ook in die voorbereidingstijden valt de lofzang niet weg: ononderbroken blijft de doxologie van het Onze Vader en het Sanctus in de avondmaalsviering klinken. Hoogstens is de spanningsboog tussen roepen en lofzingen dan wat langer. Op de weekdagen zonder feestelijk karakter blijft het Gloria achterwege.

 

 

Schrift

Gebed van de zondag

Het gebed van de dag is geen zelfstandig gebed, maar het besluit de (stille) gebeden van de gemeente en vat die samen. Zo functioneert dit gebed als afsluiting van de gebeden van toenadering, het intredelied en de huldigingsroep en lofprij­zing. Het benadrukt de innerlijke eenheid van deze gebeds­momenten. Tegelijk leidt het gebed van de dag toe naar de lezingen van deze dag. 

Lezingen
Het lezen van de Schrift is naderen tot “de onuitputtelijke bron die God zelf aan de dorstige mensen aanreikt” (Origines, derde eeuw). De Schrift is “een brief van God aan zijn schepselen” die “het hart van God laat ontdekken in Gods Woord” (Gregorius de Grote, zesde eeuw).

Elke zondag worden de Schriften geopend. In een cyclus van drie jaar wordt de gehele bijbel doorkruist met lezingen uit de Wet, Profeten en Geschriften en de Evangeliën en Brieven. De lezingen vullen elkaar aan of scherpen en elkaar en zijn altijd gekozen bij de tijd van het jaar. Zo ademen we mee met het ritme van de wereldkerk. Over heel de wereld klinken deze woorden, worden gelovigen gericht op Zijn rijk.

Iedere lezing kan besloten worden met een acclamatie.  Bijvoorbeeld: ‘Zo spreekt de Heer’, waarop de gemeente antwoordt: ‘Wij danken God’.

In de lutherse en katholieke traditie is het halleluja (‑vers of ‑lied) een vast onderdeel van de opgang naar het evangelie waarin, naar het geloof van de kerk, Christus zelf tot ons spreekt.
In de lutherse traditie is de acclamatie bij de afsluiting van het evangelie:
v.   Lof zij U, o Here.

of:
v.   Heer, Gij hebt woorden van eeuwig leven.
a.   Wij danken U.

Verkondiging
De preek is eigenlijk de uitleg van de schriftlezing die we gelezen hebben door de dominee.
Dus wat de schrijver bedoelde met het schriftgedeelte toen hij het opschreef. Bij de uitleg van het bijbelgedeelte maakt hij het Evangelie bekend: de blijde boodschap van de dood en de opstanding van Jezus Christus. Door de preek, door de voorganger heen, spreekt God tot ons en dat noemen we de verkondiging. De dominee mag dan namens God de gemeente vertroosten, terechtwijzen en bemoedigen.

Preeklied
In de kerk van alle eeuwen wordt hier de geloofsbelijdenis gezongen. De geloofsbelijdenis is antwoord op de verkondiging van de Schrift. Het credo (‘Wij geloven’) drukt daarbij niet uit wat geloofd behoort te worden, maar op wie de gemeente haar vertrouwen stelt. De geloofsbelijdenis behoort in haar geheel in de mond van de gemeente. Zingen heeft daarom de voor­keur. Dan wordt zij zelf tot een lofzang, een acclamatie op de verkondiging van de Schriften. Deze lofzang kan ook met een ander lied tot uitdrukking worden gebracht. Vaak wordt in deze lofzang een aspect van Gods liefde voor mensen bezongen dat in de verkondiging aan de orde kwam. 

Gaven en Gebeden

Mededelingen
De ouderling van dienst deelt mee wat er leeft in de gemeente: de komende diensten; kerkelijke activiteiten en lief en leed binnen de gemeente. Zaken waar voorbede voor gedaan kan worden. Tot slot kondigt de ouderling inzameling van de gaven aan.

Inzameling van de gaven
In de eerste christengemeenten werden levensmiddelen en andere gaven naar de plaats van samenkomst gebracht, waar de maaltijd tegelijk ook de vanzelfsprekende concreti­sering was van de diaconale zorg. Voor de viering zonderde  men uit deze gaven brood en wijn af. Tegenwoordig zamelen wij geld in, dat bij de viering van de Maaltijd van de Heer samen met brood en wijn als offergaven naar de Tafel wordt gebracht. Dit offer van de gemeente (Rom. 12:1) houdt ten diepste verband met het offer van Chris­tus, dat wij in de Maaltijd gedenken. Zo dragen de gaven (en de bijbehorende gebeden) bij aan de toebereiding van de Tafel.

Dankgebed
In de gereformeerde traditie en ook in diensten waar de Tafel van de Heer niet wordt aangericht, beginnen de gebeden met een dankzegging.

Voorbeden
De voorbede van de gemeente vormt het scharnier tussen de dienst van de Schrift en de Maaltijd van de Heer. Reeds de apostel Paulus roept de gemeente op om te bidden voor alle mensen, voor koningen en alle hoog­geplaatsten, opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid. (1 Tim. 2:1-2). De voorbed­e, het ‘gebed voor alle nood van de christenheid’ (gereformeerde traditie) of het ‘algemene kerkgebed’ (lutherse traditie) betreft, evenals de diaconale gaven, het leven van de gemeente en de dienst van de kerk en haar leden in de wereld. De voorbede oriënteert zich aan het gebed des Heren: Christus bidt voor heel zijn kerk. Ook kan het gebed des Heren de opbouw van de ge­bedsin­tenties in de voorbede richting geven. In de voorbede zijn apostolaat, diaconaat, pastoraat en eredienst nauw met elkaar verbonden.

Afsluiting van de voorbede

Als de Maaltijd van de Heer niet wordt gevierd, wordt de voorbede afgesloten met het gebed des Heren. Zoals gezegd, is dat de oriëntatie van elk gebed. Meer in het bijzonder is het gebed des Heren het gebed waarmee de gemeenschap van brood en wijn inzet. Het verwijst dus ook in diensten waarin de Tafel niet is aangericht, naar de viering van de Maaltijd van de Heer.

Als de Maaltijd wordt gevierd, sluit de voorganger de gebe­den af na het stil gebed.

Avondmaal

Nodiging en onderwijzing
Naar reformatorisch gebruik wordt de gemeente genodigd te delen in de Maaltijd van de Heer. Genodigd zijn allen die gedoopt zijn en die in hun kerkgemeenschap mogen deelne­men aan de viering van de Maaltijd van de Heer. In de nodiging zijn persoonlijke en gezamenlijke voorbereiding begrepen.

Na de nodiging kan een tafellied gezongen worden.

Tafelgebed met inzettingswoorden

Het tafelgebed zet in met een beurtspraak die de toon van de lof­zegging aangeeft:

v.    De Heer zij met u. of:  Vrede zij met u.
a.    En met uw geest.
v.    Verheft uw harten.
a.    Wij zijn met ons hart bij de Heer.
v.    Brengen wij dank aan de Heer, onze God.
a.    Hij is onze dankbaarheid waardig.

Deze beurtspraak begint met de wederzijdse groet en wordt gevolgd door de aansporing: sursum corda, ‘omhoog de har­ten’, met de oproep om de Heer te danken. In de beurt­spraak tussen voorganger en gemeente wordt hun saamho­righeid geaccentueerd, nu de gemeente uit naam van heel de schepping de Naam van de Allerhoogste gaat zegenen. In de dankzegging aan de Vader gedenkt, verkondigt, proclameert, viert zij zijn grote daden in schepping en bevrijding. Lofprij­zend somt zij op wat Hij de eeuwen door heeft gedaan ten bate van zijn mensenvolk. Wat van zijnentwege in Israël en in Jezus Christus eens en voor altijd is geschied – heil voor alle mensen – is blijvend actueel. De lofzegging mondt uit in de acclamatie Sanctus en Benedictus. Het Sanctus is reeds bekend in de synagogale liturgie. De tekst is ontleend aan Jesaja 6:3. Het Hosanna uit Psalm 118:25 wordt in Matteüs 21:9 verbonden met het intochts­verhaal van Palmzondag. De lofzang voor Gods troon van de gemeente in de hemelen en op de aarde wordt verbonden met een aanroep van Hem die op een ezel tot zijn volk komt en zijn leven offert.
Het vervolg van het tafelgebed concentreert zich op de ge­dachtenis van Christus: zijn weg en zijn werk, zijn lijden, dood en opstanding. Deze gedachtenis leidt toe naar de 
InstellingswoordenDeze staan in het hart van het tafelgebed. Biddend gedenken wij dat ons nemen, danken, breken en delen aan ons zijn opge­dragen door de Heer zelf, op de avond voor zijn lijden, en dat wij alles doen tot zijn gedachtenis. Zo worden brood en be­ker aangewezen als de tekenen van zijn offer, waarin Hij, die aan tafel onze Gastheer wil zijn, zichzelf geeft aan de zijnen die Hem gedenken. Tijdens de inzettingswoorden neemt de voorganger achtereenvolgens brood en beker in de handen en heft deze een weinig op.

tekstvoorbeeld 

Hij heeft in de nacht van de overlevering het brood genomen, daar de dankzegging over uitgesproken, het gebroken en aan zijn discipelen gegeven, en gezegd:

Neemt en eet,
dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt,
doet dit tot mijn gedachtenis.

Zo heeft Hij ook de beker genomen, daar de dankzegging over uitgesproken, hem rondgegeven en gezegd:

Drinkt allen daaruit,
deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed
dat voor u en voor velen vergoten wordt
tot vergeving van zonden.
Doet dit zo dikwijls gij die drinkt,
tot mijn gedachtenis.

In de gedachtenis van de inzetting wordt duidelijk dat het aanbrengen van onze gaven van brood en wijn alleen moge­lijk is als een dankoffer door, met en in Christus.
Heel de viering van de Maaltijd van de Heer is afhankelijk van het werk van de heilige Geest. Dat wordt tot uitdrukking gebracht in de aanroeping van de heilige Geest, de epiclese.

Naast de acclamaties in het tafelgebed, die het gemeen­schapskarakter daarvan onderstrepen, vraagt de gemeen­schap van de gelovigen ofwel de gemeenschap der heiligen aparte aandacht. De gemeente viert met de kerk van alle tijden en plaatsen, hemelhoog en wereldwijd. De voorbede en de inzameling van de gaven ten dienste van de mensenge­meenschap zijn reeds signalen daarvan. Ook in het tafelge­bed mag er ruimte zijn voor die verbondenheid die over alle grenzen heen reikt door allen die ons in geloof zijn voorge­gaan te gedenken en te bidden voor wie ons zijn toever­trouwd.
Het tafelgebed loopt uit op een passage over de verwachting van het Koninkrijk Gods. Deze heeft het karakter van een lofprijzing. In zekere zin is deze lofprijzing het hoogtepunt van het tafelgebed. Het toekomstperspectief geeft immers de reikwijdte van de viering van de Maaltijd van de Heer aan. Enerzijds delen wij reeds nu in de verwerkelijking van het Koninkrijk Gods, anderzijds is het een voorsmaak daarvan.

Het tafelgebed wordt altijd besloten met de acclamatie van de gemeente:
Amen.

Vredegroet
Al sinds de alleroudste tradities is er het gebruik elkaar met vrede te begroeten aan het begin van de tafel­dienst, vlak voor het inzamelen en aandragen van de gaven. Het ‘Vrede zij met u’ herinnert aan de vredegroet die Jezus uitspreekt na zijn opstanding (Joh. 20:19,21). Al hebben wij Hem verlaten en verloochend, Hij biedt zijn vrede aan en sticht gemeenschap tussen God en ons.

In latere tijden is de vredegroet verplaatst en direct verbon­den met het breken en delen van brood en wijn. Hij volgt dan op het gebed des Heren, waarin wij bidden dat wij el­kaar vergeven. De vredegroet op deze plaats is tegelijk nauw verbonden met het ‘Lam Gods’, het gezang waarin wordt aangeduid dat het gebroken lichaam van Christus en zijn vergoten bloed ons de vrede aanbrengen.

Indien echter de vredegroet wordt verbonden met de nodi­ging, voorafgaand aan de inzameling van de gaven, kunnen het tafelgebed en de gemeenschap van brood en wijn beter als één geheel van bidden en handelen ervaren worden. Hoe men ook kiest, in de vredegroet deelt men met elkaar de vrede van Christus, die alle verstand te boven gaat. In die verbondenheid wordt men genodigd en gaat men op naar de Tafel van de Heer (Mat. 5:23-24).

Gemeenschap van brood en wijn
Het gebed des Heren vormt de inzet van het breken en delen van brood en wijn. Dit gebed kan gelden als kern en oriënta¬tie van alle tafelgebeden. Direct aansluitend aan dit gebed wordt dan ook het brood gebroken en de wijn uitgegoten.

De gemeenschap van brood en wijn kan worden ingeleid met de vredegroet indien deze nog niet is gewisseld bij de nodiging tot de Maaltijd van de Heer.

Tijdens het breken van het brood en het uitgieten van de wijn wordt het Lam Gods gezongen (eventueel zolang de handeling duurt).

Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U over ons;
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U over ons;
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, geef ons de vrede!

Als het brood gebroken en de wijn uitgegoten is, klinkt nogmaals een nodiging:
Zalig zij,
die genodigd zijn
tot het bruiloftsmaal van het Lam.
Deze nodiging kan worden gevolgd door een gebed van de gemeente:
Heer, ik ben niet waard dat Gij tot mij komt,
maar spreek slechts een woord en ik zal gezond worden.

Predikant kan, bij het delen van het brood, afwisselend de teksten gebruiken:
– lichaam van Christus, voor u gegeven
– lichaam van Christus, brood uit de hemel
– dit is het brood uit de hemel
Wie het ontvangt zegt: Amen

Bij het geven van de beker kunnen de diakenen kiezen tussen de teksten:
– bloed van Christus, voor u vergoten
– bloed van Christus, wijn van het koninkrijk
– dit is de wijn van het koninkrijk
Wie het ontvangt zegt: Amen

Tijdens de gemeenschap van brood en wijn kan een lied gezongen worden of worden gemusiceerd.

Gebed na de Maaltijd
Ter afsluiting van de gemeenschap van brood en wijn kan een gebed worden gebeden. Het gebed na de Maaltijd vormt een schakel tussen de Maaltijd en de uitzending.

Zending en zegen

Slotlied
Voorafgaand aan de zegen wordt in de gereformeerde traditie een slotlied gezongen. Dit kan ook na de zegen klinken.

Zending en zegen
Zending en zegen zijn nauw met elkaar verbonden. Tot be­sluit van de dienst zal de zending kort en krachtig zijn. Het nodige is immers gezegd en gedaan. De zending wordt bekrachtigd met de zegen, bijvoorbeeld de aäronitische zegen of de apostolische zegen uit de brieven van Paulus. De gemeente zingt of zegt hierop: Amen.

Gereformeerd

 

 

 

 

Voorbereiding

Welkom en mededelingen
De ouderling van dienst heet de gemeente welkom en deelt mee wie de voorganger is; waar de collecten voor bestemd zijn; kondigt de komende diensten aan en deelt mee wat er verder leeft in de gemeente.

Aanvangslied
De aanvang van de dienst wordt gemarkeerd door een lied. Zin­gend gaat de gemeente op naar het huis van de Heer. Deze ‘opgaande’ gemeente herkent zichzelf in de psalmen waar­mee Israël voor het aangezicht van de Heer treedt. Psalmen ‘van de opgang’ kunnen zijn: psalm 15, 24, 43, 84, 100 en 121-134. Naast deze intredeliederen, waarin het accent op het opgaan ligt, bestaat het gebruik de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar te karakteriseren door een specifieke psalm (met bijbehorende antifoon), die voor die betreffende dag als intredelied wordt aangegeven.

Om een accent te leggen op het zingend opgaan, gaat het intredelied vooraf aan bemoediging, groet en gebed van toenadering. Het staande zingen van dit lied geeft nog iets weer van het zingend opgaan naar de tempel.

Bemoediging
 Bij het begin van de dienst klinkt de bemoediging uit Psalm 124:

Onze hulp is de naam van de HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Dit psalmfragment kan worden uitgebreid met Psalm 146:6 en 138:8:

die trouw is tot in eeuwigheid
en het werk van zijn handen niet loslaat.

Met ‘bemoediging’, wordt je blik met deze woorden vooral op de gemeente gericht: de gemeente mag zich bemoedigd weten dat we niet zomaar samenkomen als een losse verzameling mensen, maar dat we samen komen in Gods Naam. Hij heeft ons samengeroepen in Zijn huis.

Groet
Deze groet volgt op de bemoediging. De tekst heeft meer een zegenend karakter. Vandaar dat vanouds sommige predikanten de rechterhand heffen. Een gebaar dat neigt naar een zegen, maar het nog niet helemaal is, want de werkelijke zegen wordt pas aan het einde gegeven. De apostolische groet is niet zozeer een groet die uitgewisseld wordt tussen voorganger en gemeente, zoals bij de gebedsgroet, maar meer een groet van Godswege, een groet van boven. God (en dus niet de voorganger) groet ons als we in Zijn huis komen met zegenende woorden: zo mogen we ons welkom voelen, gezegend met genade en vrede van de Heer zelf.

Verootmoediging

Het moment van verootmoediging in de eredienst is het moment waarop je als mens beseft dat je voor de heilige God staat. In de kerk komen we immers niet zomaar samen voor een aardige bijeenkomst – we verschijnen voor Gods aangezicht. We ontmoeten God. Daar hoort een bepaalde houding bij, en die wordt gekenmerkt door ‘ootmoed’. Het is als Mozes die de schoenen van zijn voeten moet doen voor de brandende braamstruik.

Ootmoed is een vorm van nederigheid. Dat klinkt misschien negatiever dan het bedoeld is. Ootmoed is eerbiedig buigen, jezelf klein maken voor de grote God.
Het is dan ook een vorm van schuldbelijdenis: je belijdt voor God wat je hebt gedaan en nagelaten, gezegd en verzwegen, en doet daarmee meteen een beroep op Gods genade in Jezus Christus. Je maakt een diepe buiging voor God, totdat Hij zegt: sta maar op.

Verootmoediging is dus niet bedoeld om elkaar in de put te praten en somber te maken, of de mens te kleineren en te vernederen aan het begin van de dienst.
Het gaat om het besef van de heiligheid van God. Voor zijn majesteit maken wij even pas op de plaats, en terecht, want wij steken onheilig af tegenover zijn heiligheid. En dan geldt: wie zich vernedert, zal (door God) verhoogd worden.
Daarom volgt er na de verootmoediging steeds een ruime verkondiging van Gods genade!

Genadeverkondiging
De verootmoediging wordt gevolgd door een aparte genadeverkondiging, maar dit is niet noodzakelijk: de verkondiging van Gods genade heeft een duidelijke plaats in de prediking. Als gekozen wordt voor een genadeverkondiging, dan zijn mogelijke Schriftgedeelten hierbij: Psalm 103: 8-13; Jesaja 1: 18; Jesaja 35:3-6a,8; Jesaja 40: 1, 2; Jesaja 53: 4, 5; Jesaja 54: 7, 8; Micha 7: 18, 19; Johannes 3: 16; Johannes 3: 36; Handelingen 2: 38; Romeinen 8: 34; 2 Korintiërs 5: 17, 18; 2 Korintiërs 5: 21; 1 Timoteüs 1: 15; 1 Johannes 4: 9. In plaats van de voorgestelde tekst of deze Schriftgedeelten kan de voorkeur ook uitgaan naar deze declaratieve vorm: ‘Als dienaren van Jezus Christus verkondigen wij aan een ieder, die ziende op het kruis schuld beleden heeft voor God, de vergeving der zonden’ (Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk in ontwerp (1955), p. 28).

Leefregel
De Lezing van de Wet staat in het kader van de dankbaarheid voor Gods genadige toewending. Mogelijke Schriftgedeelten hierbij zijn: Exodus 20: 1-17; Leviticus 19: 2-4, 11-18; Deuteronomium 5: 6-21; Deuteronomium 6: 4-7; Deuteronomium 30: 11-20; Matteüs 22:37-40; Marcus 12: 29-31; Johannes 13: 34, 35; Romeinen 6: 11-14; Romeinen 12: 9-21; Romeinen 13: 8-10; Galaten 5: 13-22; Kolossenzen 3: 12-15; 1 Petrus 4: 7-11. Zie ook DB I, p. 189-190 en p. 840-841.

 

Schrift

Gebed om verlichting door de Heilige Geest
Het gebed is een nadrukkelijke aanroeping van de Geest (epiclese). In de reformatorische kerken buiten Ne­derland en in de anglicaanse kerken treffen we in zowel de oude als de nieuwere dienstboeken gebeden van de dag aan, die nadrukkelijk ook een epiclese bevatten. Het gebed om verlichting met de heilige Geest, dat wordt verstaan als een gebed om de opening van de Schriften, heeft kenmerken die ook bij de invulling van het gebed van de zondag een rol kunnen spelen. 

Lezingen
Het lezen van de Schrift is naderen tot “de onuitputtelijke bron die God zelf aan de dorstige mensen aanreikt” (Origines, derde eeuw). De Schrift is “een brief van God aan zijn schepselen” die “het hart van God laat ontdekken in Gods Woord” (Gregorius de Grote, zesde eeuw).

Elke zondag worden de Schriften geopend. In een cyclus van drie jaar wordt de gehele bijbel doorkruist met lezingen uit de Wet, Profeten en Geschriften en de Evangeliën en Brieven. De lezingen vullen elkaar aan of scherpen en elkaar en zijn altijd gekozen bij de tijd van het jaar. Zo ademen we mee met het ritme van de wereldkerk. Over heel de wereld klinken deze woorden, worden gelovigen gericht op Zijn rijk.

Verkondiging
De preek is eigenlijk de uitleg van de schriftlezing die we gelezen hebben door de dominee.
Dus wat de schrijver bedoelde met het schriftgedeelte toen hij het opschreef. Bij de uitleg van het bijbelgedeelte maakt hij het Evangelie bekend: de blijde boodschap van de dood en de opstanding van Jezus Christus. Door de preek, door de voorganger heen, spreekt God tot ons en dat noemen we de verkondiging. De dominee mag dan namens God de gemeente vertroosten, terechtwijzen en bemoedigen.

Preeklied
In de kerk van alle eeuwen wordt hier de geloofsbelijdenis gezongen. De geloofsbelijdenis is antwoord op de verkondiging van de Schrift. Het credo (‘Wij geloven’) drukt daarbij niet uit wat geloofd behoort te worden, maar op wie de gemeente haar vertrouwen stelt. De geloofsbelijdenis behoort in haar geheel in de mond van de gemeente. Zingen heeft daarom de voor­keur. Dan wordt zij zelf tot een lofzang, een acclamatie op de verkondiging van de Schriften. Deze lofzang kan ook met een ander lied tot uitdrukking worden gebracht. Vaak wordt in deze lofzang een aspect van Gods liefde voor mensen bezongen dat in de verkondiging aan de orde kwam. 

Gebeden en Gaven

Dankgebed
In de gereformeerde traditie en ook in diensten waar de Tafel van de Heer niet wordt aangericht, beginnen de gebeden met een dankzegging.

Voorbeden
De voorbede van de gemeente vormt het scharnier tussen de dienst van de Schrift en de Maaltijd van de Heer. Reeds de apostel Paulus roept de gemeente op om te bidden voor alle mensen, voor koningen en alle hoog­geplaatsten, opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid. (1 Tim. 2:1-2). De voorbed­e, het ‘gebed voor alle nood van de christenheid’ (gereformeerde traditie) of het ‘algemene kerkgebed’ (lutherse traditie) betreft, evenals de diaconale gaven, het leven van de gemeente en de dienst van de kerk en haar leden in de wereld. De voorbede oriënteert zich aan het gebed des Heren: Christus bidt voor heel zijn kerk. Ook kan het gebed des Heren de opbouw van de ge­bedsin­tenties in de voorbede richting geven. In de voorbede zijn apostolaat, diaconaat, pastoraat en eredienst nauw met elkaar verbonden.

Afsluiting van de voorbede

Als de Maaltijd van de Heer niet wordt gevierd, wordt de voorbede afgesloten met het gebed des Heren. Zoals gezegd, is dat de oriëntatie van elk gebed. Meer in het bijzonder is het gebed des Heren het gebed waarmee de gemeenschap van brood en wijn inzet. Het verwijst dus ook in diensten waarin de Tafel niet is aangericht, naar de viering van de Maaltijd van de Heer.

Als de Maaltijd wordt gevierd, sluit de voorganger de gebe­den af na het stil gebed.

Inzameling van de gaven
In de eerste christengemeenten werden levensmiddelen en andere gaven naar de plaats van samenkomst gebracht, waar de maaltijd tegelijk ook de vanzelfsprekende concreti­sering was van de diaconale zorg. Voor de viering zonderde  men uit deze gaven brood en wijn af. Tegenwoordig zamelen wij geld in, dat bij de viering van de Maaltijd van de Heer samen met brood en wijn als offergaven naar de Tafel wordt gebracht. Dit offer van de gemeente (Rom. 12:1) houdt ten diepste verband met het offer van Chris­tus, dat wij in de Maaltijd gedenken. Zo dragen de gaven (en de bijbehorende gebeden) bij aan de toebereiding van de Tafel.

Avondmaal

Inzettingswoorden
Dit zijn de woorden uit de bijbel waar de instelling van de maaltijd door Jezus beschreven wordt: Matteüs 26,26-29 en 1 Korintiërs 11,23-26.

Gedachtenis van Christus
Hier gedenken we als gemeente het lijden en sterven van onze Heer Jezus Christus en we belijden zijn opstanding en wederkomst.

Geloofsbelijdenis
Wij belijden ons geloof, meestal met de woorden van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Een andere verwoording van ons christelijk geloof is ook mogelijk.

Avondmaalsgebed
In het Avondmaalsgebed roepen wij de Geest aan, de zogenaamde epiclese.

Voorbeden
De voorbeden bieden de gelegenheid om de nood van onze naasten, broeders en zusters, dichtbij en ver weg voor het aangezicht van God te brengen. Traditioneel kennen de voorbeden een drieslag van aandachtsvelden: de wereldwijde kerk, de overheden en de mensen in nood.

Onze Vader
Het gebed dat Jezus ons leerde bidden vat het geheel aan gebeden samen. We maken gebruik van de vertaling van 1951, daar die in onze harten is ingesleten.

Nodiging: verheft de harten
De voorganger vraagt de aanwezigen hun harten te verheffen, opdat we met onze harten niet aan het uiterlijke brood en de wijn blijven hangen, maar ze opwaarts in de hemel ver­heffen, waar Christus Jezus is, onze voorspraak ter rechterhand zijn hemelse Vaders. We mogen er dan op vertrouwen dat onze zielen delen in de gaven van Christus, door de kracht van de heilige Geest.

Gemeenschap van brood en wijn
Bij het breken en delen van brood zal de dienaar spreken.
Het brood, dat wij breken, is de gemeenschap met het lichaam van Christus.
Neemt eet, gedenkt en gelooft, dat het lichaam van onze Heer Jezus Christus gebroken is tot een volkomen verzoening van al onze zonden,.
Wie het ontvangt, zegt:
Amen.
Wanneer de dienaar de drinkbeker geeft zegt hij/zij:
De beker van de dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, is de gemeenschap met het bloed van Christus.
Neemt, drinkt allen daaruit, gedenkt en gelooft, dat het dierbaar bloed van onze Heer Jezus Christus vergoten is tot een volkomen verzoening van al onze zonden.

Wie het ontvangt, zegt:
Amen.

Tijdens de gemeenschap van brood en wijn kan een lied gezongen worden of worden gemusiceerd.


Dankzegging
Met de lofprijzing wordt de naam van de Heer geprezen. de Heer die ons aan zijn tafel nodigde. Deze dankzegging kan gebeden, gelezen of gezongen worden. De woorden hiervoor worden gevonden in psalm 103, psalm 113, Romeinen 8,31-39,  Lucas 2,29-32.

Dankgebed
Ter afsluiting van de gemeenschap van brood en wijn kan een gebed worden gebeden. Het gebed na de Maaltijd vormt een schakel tussen de Maaltijd en de uitzending.

Zending en zegen

Slotlied
Voorafgaand aan de zegen wordt in de gereformeerde traditie een slotlied gezongen. Dit kan ook na de zegen klinken.

Zending en zegen
Zending en zegen zijn nauw met elkaar verbonden. Tot be­sluit van de dienst zal de zending kort en krachtig zijn. Het nodige is immers gezegd en gedaan. De zending wordt bekrachtigd met de zegen, bijvoorbeeld de aäronitische zegen of de apostolische zegen uit de brieven van Paulus. De gemeente zingt of zegt hierop: Amen.

Geplaatst in Info en getagd met , , , , .

PGdeOntmoeting

Protestantse Gemeente te Geersdijk, Kats, Kortgene en Wissenkerke | Ruimte voor feest | Ruimte voor verdriet | Ruimte voor God | Ruimte voor ontmoeting